Inhoudsopgave
1. inleiding
1.1 Leerdoelen communicatie scripties
1.2 Beoordelingscriteria communicatie scripties
2. Voorbereiding
2.1 Onderwerpkeuze
2.2 Werkplan of onderzoeksopzet
3. Onderzoek
3.1 Stappenplan
3.2 Onderzoeksmethoden
4. Rapportage
4.1 Algemene schrijfstijl
4.2 Scriptie indeling
4.3 Omvang
4.4 Literatuur- en bronvermelding
1. Inleiding
Dit document geeft op heldere wijze de stappen om je scriptie tot een goed einde te brengen. Het gaat in op aspecten als leerdoelen, beoordelingscriteria, onderzoek en
rapportage.
1.1 Leerdoelen communicatie scripties
Afstudeerders schrijven hun bachelorscriptie vaak onder begeleiding of deels in een scriptiewerkgroep. Toch wordt er ook veel zelfstandigheid verwacht van de student. De verwachting is dat hij of zij in ieder geval een literatuurstudie doet en daarnaast eventueel empirisch onderzoek. Basis voor dat onderzoek is een probleemstelling, doelstelling en onderzoeksvragen. De bachelorscriptie geeft de onderzoeksresultaten uiteindelijk weer en onderbouwt deze. Daarnaast licht de scriptie het onderzoek toe en beantwoordt het de vraag welke stappen de student heeft ondernomen. En waarom zij of hij juist voor deze stappen koos.
Het verschil tussen een bachelorscriptie en een masterscriptie zit hem vooral in de diepte en begeleiding door een docent of werkgroep. Bij masterscripties wordt een grotere zelfstandigheid van de student verwacht. Ook verwachten beoordelaars - in vergelijking met bachelorscripties - meer verdieping in onderzoek.
Per opleiding gelden natuurlijk verschillende leerdoelen. Maar er zijn ook wel algemene leerdoelen waarmee elke bachelorstudent rekening kan houden.
Algemene leerdoelen voor elke bachelorstudent
De bachelorstudent is in staat…
1.2 Beoordelingscriteria communicatie scripties
Voor elke opleiding gelden specifieke eisen op het gebied van de scripties en het onderzoek. Er zijn echter ook algemene criteria waarop sowieso wordt beoordeeld. Gebruik deze criteria als referentie. Ga voor de zekerheid ook nog bij je eigen opleiding na of er nog eisen zijn die niet in deze lijst staan genoemd. Hieronder de meest voorkomende criteria.
Probleemstelling
Vaak op helderheid, nauwkeurigheid en originaliteit beoordeeld. Dus ….
Kennis van het onderwerp
Beoordelaars letten op:
Opbouw van het betoog
Kwaliteit van het onderzoek
Controleerbaarheid
Uiterlijk van de rapportage
Proces
Vaak kijken beoordelaars ook nog naar procesgerichte aspecten zoals:
2. Voorbereiding: het halve werk
Dit hoofdstuk gaat in op de voorbereidende stappen voorafgaande aan je scriptieonderzoek en het schrijven van je scriptie. Vragen hierbij: hoe kom je aan een onderwerp en hoe ziet een werkplan eruit?
2.1 Onderwerpkeuze
De eerste stap bij een bacheloronderzoek is de onderwerpkeuze. Een paar mogelijke bronnen:
Kom je onverhoopt toch niet aan een onderwerp? Dan is er altijd nog je scriptiebegeleider. Hij kan je waarschijnlijk helpen een goed onderwerp te vinden.
Bij voorkeur heeft het onderwerp ook een maatschappelijk / wetenschappelijk belang. Tevens moet het bij voorkeur dingen aan het licht brengen die nog niet of weinig behandeld zijn. Gebruik je scriptiebegeleider om je onderwerp te toetsen. Kom zo snel mogelijk te weten of je onderwerp geschikt is en voldoende vragen kan oproepen die je tijdens je scriptieonderzoek kan beantwoorden. Aangezien het vak communicatie erg breed is, zijn er een hoop onderwerpen waaruit je kan kiezen. De enige andere voorwaarde is vaak dat je de kennis die je in voorgaande jaren hebt opgedaan, inzet tijdens het bacheloronderzoek.
2.2 Werkplan of onderzoeksopzet
De volgende stap die je moet nemen is het schrijven van een werkplan (ook wel onderzoeksopzet genoemd). Het werkplan is een conceptuele weergave van het ‘te bewandelen pad’ tijdens het schrijven van een scriptie. Hiermee wordt voor de begeleider duidelijk wat de student van plan is en hoe hij zijn onderzoek wil aanpakken. De volgende onderdelen komen vaak terug in een werkplan:
3. Onderzoek: gereedschap voor je probleemstelling
Dit hoofdstuk gaat in op de manier opzet en uitvoering van je scriptieonderzoek. Verder komen de meest gebruikte methoden aan bod en voor welke gegevensverzameling deze het meest geschikt zijn.
3.1 Stappenplan
Wanneer het werkplan is goedgekeurd kan je aan de slag gaan met het onderzoek. De manier waarop varieert natuurlijk per onderzoeksmethode maar de volgende stappen moet je sowieso nemen tijdens de uitvoeringsfase.
3.2 Onderzoeksmethoden
Het onderzoek is op veel manieren uitvoerbaar. Het ligt aan de aard van de gegevens die je wilt verzamelen welke methode hier het meest geschikt voor is.
Beide methoden hebben zo hun voor- en nadelen. Met kwantitatieve methoden kost het onderzoeken van grote groepen vaak minder tijd dan met kwalitatieve methoden. Daarentegen biedt het je weinig
inzicht in de leefwereld van je respondent. Daar zijn kwalitatieve methoden meer geschikt voor. Groot nadeel van kwalitatieve methoden is dat ze vaak wel veel tijd kosten. Hieronder lichten we
een aantal onderzoeksmethoden toe.
Kwalitatieve methoden
Observatieonderzoek
Bij observatieonderzoek wordt gebruikgemaakt van systematische waarneming van bepaalde gedragingen van over het algemeen kleine groepen personen. Hierbij wordt alleen gelet op gedragingen die
voor het onderzoek interessant zijn.
Open interview
Onderzoekerszetten interviews in bij onderzoeken waar ze de beleving of motieven van een respondent willen achterhalen. Vaak vindt dit plaats in de vorm van een tweegesprek. Het open interview
kan echter ook in groepsvorm plaatsvinden.
Literatuuronderzoek
Bij literatuuronderzoek zoek je in bestaande literatuur zoals boeken, tijdschriften, kranten, internet, andere onderzoeksverslagen etc. Het wordt vaak aan het begin van een onderzoek ingezet ter
afbakening van je onderwerp en om je onderzoeksopzet op te kunnen stellen.
Kwantitatieve methoden
Survey Onderzoek
De methode wordt gebruikt om opinies, houdingen, kennis of meningen bij grote groepen mensen te meten. Dit wordt veel gedaan met enquêtes of vragenlijsten. Bij deze enquêtes wordt vaak
gebruikgemaakt van schalen. Hierbij kan de deelnemer (of ‘respondent’) bij een vraag kiezen uit een beperkt aantal antwoordmogelijkheden (bijvoorbeeld vijf mogelijkheden). Bij scriptieonderzoek
worden internetenquêtes veel gebruikt. Deze hebben vaak een groot bereik. Tevens verwerkt het enquêteprogramma de data automatisch en presenteert het deze overzichtelijk.
Secundaire analyse
Bij deze methode wordt gebruikgemaakt van al bestaande datasets. Dit zijn onderzoeksgegevens die al door andere onderzoekers zijn verzameld. Deze vorm wordt ook wel kwalitatief bureauonderzoek
genoemd. Grootste voordeel van deze methode is natuurlijk dat je niet zelf het onderzoek hoeft te doen. Nadeel is wel dat je vaak niet een dataset vindt die aan je specifieke eisen voldoet.
Experimenteel onderzoek
Bij deze vorm van onderzoek wordt een experiment opgezet om een hypothese te testen. Hierbij is sprake van een effectmeting: je meet hierbij het effect van X op Y. Dit effect wordt dan een
causaal verband genoemd. Ook wordt over het algemeen gebruikgemaakt van een experimentele situatie. Op deze manier kun je de controle over de situatie houden. Bij experimenteel onderzoek spreekt
met niet over respondenten maar over proefpersonen.
4. Rapportage: neem de lezer mee
4.1 Algemene schrijfstijl
Wanneer je het onderzoek hebt afgerond en je conclusies hebt getrokken is het tijd om deze informatie tot een duidelijk, leesbaar en helder betoog te verwerken. In welke vorm je dit doet hangt af van het gekozen onderwerp en of je een ontwerpopdracht (iets gemaakt of gebouwd) hebt gedaan of een onderzoek hebt uitgevoerd.
Waarschijnlijk heb je in de voorbereidende fase al een voorlopige hoofdstukindeling opgesteld. Die is goed bruikbaar om de resultaten weer te geven. Het belangrijkste is dat je het verhaal logisch opbouwt met een duidelijke structuur. Dat gaat makkelijk als je je daarbij verplaatst in de rol van de lezer.
Wat tips:
4.2 Scriptie-indeling: algemeen houvast
Hieronder staat een vrij algemene indeling van een scriptie. Wijk hiervan natuurlijk af als het onderwerp dat vereist:
4.3 Omvang
De omvang van een scriptie verschilt vaak per opleiding. Over het algemeen omvat een bachelorscriptie zo’n 25 pagina’s tekst (ongeveer 20.000 woorden). Dit is exclusief inhoudsopgave, titelblad
etc. Ga bij je opleiding na of dit ook voor jou geldt. Een grotere scriptie is niet altijd beter dan een kleine scriptie. Je kunt beter een scriptie schrijven waarbij je zonder al teveel
uitweidingen je betoog doet. Beoordelaars laten zich immers vaak niet door de dikte van een rapport imponeren. Het kan zelfs ergeren. Ga dus ook niet over het maximale aantal woorden heen als je
dit niet goed kan beargumenteren.
Hieronder volgen nog een aantal punten waarop je absoluut moet letten:
4.4 Literatuur- en bronvermelding
Aan het eind van je scriptierapport voeg je een literatuurlijst en bronvermelding toe. Het is belangrijk om zo goed mogelijk te verwijzen naar de bronnen die je hebt gebruikt om de
controleerbaarheid van je werk te vergroten. Op deze lijst zet je de gebruikte literatuur in alfabetische volgorde. Zet er wel alleen literatuur op die je daadwerkelijk hebt gebruikt voor je
verslag. Verder verwijs je ook in je betoog zelf naar de bronnen die je hebt gebruikt, dit kan op de volgende manier: (eerste achternaam van de auteur, jaartal waarin de publicatie is verschenen,
pagina’s waar je de informatie kan terugvinden). Als er niet naar een specifiek stuk wordt verwezen, dan laat men de paginaverwijzing meestal achterwege.
In de bronnenlijst verschilt de vermelding per bron:
Voor boeken:
Achternaam, voorletter auteur. (datum van publicatie). Titel (cursief). Uitgeverij
Voorbeeld: Jansen, A. (1998). Scripties schrijven. Amsterdam: Uitgeverij onderwijs.
Voor tijdschriften:
Achternaam, voorletter auteur. (datum publicatie). Titel artikel. Titel tijdschrift (cursief), jaargang/volume (issue, 1e periodiek), pagina’s waar het artikel te vinden is.
Voorbeeld: Jansen, A. (2000). Onderzoek en scripties. Tijdschrift voor scriptieonderzoek, 10(1), 35-37.
Voor internetbronnen:
Achternaam, voorletter auteur (datum publicatie). Titel (online). Plaats, uitgever. Beschikbaar op: (datum waarop het document werd geraadpleegd)
Voorbeeld: Jansen. A (2001). Online handleiding scriptie schrijven (online). Amsterdam, Online scriptie instituut. Beschikbaar op: http://www.Scriptieinstituut.nl/handleiding/ (Bekeken op 2 juni
2008).
Voor e-mail berichten:
Afzender (e-mailadres van afzender). (dag maand jaar). Onderwerp van het bericht (cursief). E-mail naar (e-mailadres van ontvanger).
Voorbeeld: Jansen, A (albert@scriptie.nl). (02 juni 2008). Hulp met scripties. E-mail naar Jansen, B (jansen@scriptieinsttuut.nl).
Gebaseerd op: www.scriptie.nl/master-communicatie-scriptiehandleiding/